soberensexy

Eva Berghmans begon deze blog als stok achter de deur. Want op vakantie is het makkelijk filosofisch worden over wat een mens echt nodig heeft, maar valt het werkjaar ook vol te houden zonder nieuwe designerjurk?

Na Zijn doortocht

Geen heilige waar ik het zo moeilijk mee heb als Sinterklaas. Ik heb er geen hekel aan, oh nee, verre van. Toen ik er vorige donderdag eentje over straat zag schuifelen, maakte mijn hart een klein sprongetje. Nog altijd. Terwijl ik intussen toch al bijna dertig jaar (ja ja ik was daar niet zo rap mee) weet dat het een doodnormale vent in een apenpakje is. Ik hou van het waas van mysterie, van alle ongerijmdheden (door de schouw? Komaan, wie heeft die nog?) (en die chocolade? Stond die gisteren niet nog in de Colruyt?) die kinderen genereus door de vingers zien, omdat het een goed verhaal is, waar dan ook nog es een hoop speelgoed aan vasthangt. Tegelijk steekt het me tegen dat het een feest is dat de gretigheid aanwakkert. Dat begint al met die boekskes die binnenvallen – t is te zeggen: bij ons vallen ze niet binnen, want wij hebben een “no pub”-sticker op de deur, maar daardoor is het een des te groter feest dat ze bij de grootouders naar hartenlust prentjes kunnen kiezen en knippen. Dochter had een paar tientallen A4’s vol met roze dingen en glitterende zaken – en liefst in combinatie – “ah ja, dat is allemaal voor meisjes, mama”.

Ah zucht. Ja, roze en glitter is voor meisjes. Kroontjes, schoenen met hoge hakken, make-up (nodig om de jongens te “verschrikken” – oef, zolang het dat maar is), alles van K3 (heeft u al eens op die teksten gelet? Doe het heel zachtjes… geen kreetjes en geen lachjes – ja zeg!), allemaal voor meisjes. Eerst wordt dan de feministe in mij wakker – tong afbijten, Eva, tong afbijten, dat komt allemaal echt van zichzelf goed. Er is geen reden tot een ban op roze (dat vind ik echt, staat haar beeldig, en ik ben van de weeromstuit zelf weer rode kleren gaan dragen), en die truttigheid, die waait vanzelf wel over, tenzij je erover begint te zeuren.

Moeilijker is het om de ecotrees in mij het zwijgen op te leggen. Al dat plastic, al die toverstaffen en make-updozen die al stuk gaan als je er nog maar naar kijkt. Dus sloten de ecotrees en de behaagzieke moeder een verbond, in de vorm van gezichtsverf uit de chirowinkel (uitstekende kwaliteit trouwens) en een felroze lippenstift uit de Bodyshop. Nagellak bleken ze daar niet te hebben – ik moet eens uitzoeken of daar een goede reden voor is. En dan toch nog staan twijfelen met een prinsessenjurk in mijn handen. Roze, glimmend en made in China. Dat laatste gaf de doorslag: dan maar niet. Niet het risico op een stralende prinses bij mij thuis op de kap van een bestoft en overwerkt leeftijdsgenootje daar ergens aan de andere kant (zei ik al dat de Sint ook een wereldbol bracht?). Heb ik van alles gecontroleerd waar het gemaakt is? Nee natuurlijk niet. Soms sust een mens zijn geweten in slaap. Die fleurige speelgoedwinkels met hun duurzame houten spullen, daar kun je toch alles met een gerust geweten kopen, al dan niet via de webshop (internetshoppen, is dat niet heel ecovriendelijk?)?

Bon, wat heeft al dat getob uiteindelijk opgeleverd? Veel te veel. Een mix van eco en educatief en dan toch nog de prinsessentoer op. Een week lang, op verschillende adressen (twee kanten grootouders, thuis, en bij bompa, hun overgrootvader). Al die verwachtingen, al die stress (kan iemand mij eens uitleggen waarom zelfs ik eind november die halve gare in zijn rood kleed als stand-in van het ouderlijk gezag begin te gebruiken? Ik die altijd beweerd heb dat ik, als ik mijn kinderen wou omkopen, dat met open vizier zou doen, en niet via een malle tussenpersoon?). Aan het eind van de festiviteiten wilden de verzamelde kleinkinderen nog maar één ding: keihard achter elkaar aan lopen en keikeihard roepen. Zucht (en maar op die tong bijten, om niet nog eens te zeggen dat de hele lading alsnog kan worden teruggestuurd naar Spanje, dan wel geleverd worden aan Burundi!).

En dan, de hamvraag: waar hebben ze sinds de levering al het meeste plezier aan beleefd? Aan de cd van kapitein Winokio, aan twee ouderwetse spellen in een nieuw jasje (aha, prinses-erger-je-niet!), aan de puzzels en ja, toch ook aan de schmink. In geen geval aan de Playmobil dierenkliniek. En voorts sleuren ze weer met dekens heen en weer om een theater te bouwen. Of ze vullen lege eierdozen met ballen en plasticine in een eierfabriek. Terwijl ik goede voornemens maak voor volgend jaar. Ik weet best dat het geen optie is om de knutseldoos met lege wc-rollen, eierdozen en gebruikte cadeautjeslinten over hun schoenen uit te storten, maar een mooie verkleeddoos met roze tweedehandsjurken, daar zie ik wel wat in. Al zal de Sint dan iets meer nodig hebben dan een goede wifi en een credit card. Tijd. En verbeelding.

Goedkoop tijdverdrijf

Heb ik dat hier nu al eens gezegd, dat ik in mijn soberheidsstreven van bij het begin één uitzondering had ingebouwd (allez, twee, eigenlijk, als ik eerlijk ben)? Het is nooit mijn bedoeling geweest om minder boeken te kopen – wel om meer van mijn gekochte boeken te lezen, maar dat is een heel andere discussie (en de tweede uitzondering is wijn – ook daar wordt niet op bespaard).

Onlangs had ik zowaar een ruzietje met een goede vriendin. Zij vindt dat een boek allermaximumst 12,50 euro mag kosten. Ik als boekenmaker natuurlijk op het achterste van mijn poten – dat een schrijver zoveel tijd, en een redacteur zus tijd, en dat een boek bespottelijk goedkoop is in vergelijking met pakweg de cinema of een restaurantbezoek, en en en – enfin, ik zat op mijn paard en mijn kop liep rood aan (hinderlijk, zo’n bleke huid, een pokerface is nimmer een optie, je bloedvaten verraden je toch). Ze maakte de discussie af met “Amai, dat is wel schoon, dat je zo gepassioneerd bent”. Een dolksteek. Gepassioneerd. Ze zette me weg als een curiosum. Een ongevaarlijke gek.

Het voorval schoot me weer te binnen toen ik vandaag op ‘Books v. cigarettes’ stootte, een (bespottelijk goedkoop) verzamelbundeltje met essays van George Orwell. Het titelstuk haalt ongeveer alle argumenten aan die ik in de discussie met mijn vriendin aandroeg – het stuk dateert uit 1946. Zijn conclusie: dat al die Britten die boeken te duur vinden, eens moeten uitrekenen wat ze aan sigaretten en drank uitgeven (wat hij op zijn beurt nog eens heel fijntjes afzet tegen de levenslange verdiensten van een Indische boer). Vinnig.

Passons, dat dus allemaal maar als intro, om te zeggen dat ik zonder gewetensbezwaren vrolijk boeken blijf kopen, zij het dat ik ze vaker en vaker in elektronische vorm koop, kwestie van aan de bomen te denken (en ook uit egoïstische motieven: de kast zit vol, en niks gaat zo snel als de amazon-kindle-one click-aankoop). Een en ander leidde tot mijn column van vandaag in De Standaard, over de trieste waarheid achter Amazon (en onszelf).

Hokjes

Soms komt de hele zooi bij elkaar. Zit je net met je man in de agenda’s te kijken hoe je de week moet doorkomen zonder de kinderen ergens te vergeten, belt je moeder om te melden dat je bompa in het ziekenhuis ligt.

Tegelijk verandert alles en verandert niks. De lunchafspraken, de avondlijke vergadering, het oudercontact: het gaat allemaal gewoon door, en ja, er moet ook elke dag brood in de brooddozen. Tegelijk kost het minder moeite, want het valt plots zo veel lichter uit.

Een paar avonden later kreeg ik van mijn man een cadeautje. Een magneet met een popartvrouw in lichte hysterie en het opschrift ‘I can’t have a crisis today, my schedule is full’. Lachen, ja. Mijn (ons) hele heerlijke tweeverdienersleven samengevat in één slagzin.

Toen ik uitgelachen was, bekroop me een vaag onbehagen. Want niemand start een magneetfabriek om unieke stukken te fabriceren. Dus: dat er een magneet bestaat die mijn leven perfect samenvat, betekent dat er een markt is voor die samenvatting. Berg op, die illusies over uniciteit, temperament, persoonlijkheid, keuzevrijheid en wat al nog dat ons aan de gang houdt. Een perfect te vermarkten existentiële twijfel, meer is het niet.

Niets mis mee – onze hersenen zijn geprogrammeerd om grootste gemene delers op te sporen en zo de wereld in handzame categorieën in te delen – maar zijn we niet allemaal liever uniek? Ik schaamde me dood toen ik onlangs geen flauw benul meer had van de naam van de vervangster van de vervangster van de vervangster van de poetshulp. Het gemak waarmee we iemand in een hok of functie steken, is soms stuitend. Strak in het pak, wallen onder de ogen, laptoptas: zakenman. Jogging, wallen, plastic zak: dronkenlap. Plooifiets, tas uit gerecycleerde autobanden, haar in twee verschillende lengtes: links en kunstzinnig. Enzovoort.

In de marketing heeft dat hokjesdenken een chique naam: customer profiling . Ze doen het ook in de boekjes van de Colruyt – als je hun kortingskaart gebruikt, passen ze hun reclame aan je profiel aan. Altijd grappig gevonden, want het is er toch nog in de helft van de gevallen naast (alsof ik ooit diepgevroren chipolata’s zou kopen, het idee!). Met de aanbevelingen van Amazon ligt dat anders. Die zijn griezelig goed, alsof ze recht in je ziel kijken. Hoe anders te verklaren dat Amazon mij eerder deze week de nieuwe van Ian McEwan aanbeval? En nee, ik heb nog geen enkel boek van McEwan via Amazon gekocht – dat deed ik tot nog toe altijd in mijn bakstenen boekenwinkel – dus hoe weet Amazon dat ik elke nieuwe McEwan vroeg of laat aanschaf?

De nuchtere waarheid is dat Amazon een patent heeft op een reeks vernuftige technieken, waarbij de virtuele verkoper suggesties doet op basis van wat je eerder kocht of zelfs maar opzocht. Maar die technieken werken natuurlijk alleen maar zo goed omdat ik ellendig voorspelbaar ben. Omdat ik een eenduidig type ben – een Dansaertvlaming (enfin, niet letterlijk, want ik woon allang niet meer in de Dansaertstraat), met de juiste boeken op het nachtkastje – de nieuwe Munro, de nieuwe Zadie Smith, de nieuwe ­McEwan. Makkelijker komen de prooien voor Amazon allicht niet. Echt wennen doet het niet, die confrontatie met mezelf in sjabloonvorm. Vreemd eigenlijk, want van mijn lijfelijke boekhandelaar kan ik het bijzonder waarderen dat hij me dingen aanraadt. Maar de wonderen zijn de wereld niet uit. Alle onheilsscenario’s over mijn bompa gingen de vuilnisbak in en na drie dagen ziekenhuis mocht hij weer naar huis. En Amazon heeft speciaal voor mij een state of the art boormachine geselecteerd. Een boormachine! Na even zoeken zag ik het: de boosdoener was allicht een boek over economie dat ik bekeken had. Eén keer out of the box, en de virtuele verkoper valt door de mand.

Terwijl ik Amazon al jaren voor een duivels systeem aanzie, blijkt het ook niet verder te raken dan de grote clichés – u leest over geld, u bent een man. Dat ik dat nu pas merk, bevestigt nog maar eens dat ik veel te lang binnen de lijntjes van mijn profiel gebleven ben. Hoog tijd om wat bij te lezen over wiskunde, chemie en boksen – en om een boormachine te leren gebruiken.

Slimmer rondjes lopen

Soms probeer ik me voor te stellen hoe het leven er zou uitzien zonder e-mail of internet. Ik meen me zelfs te herinneren hoe dat was (ik heb nog met wordperfect gewerkt, en met doscommando’s). We zijn erop vooruitgegaan, echt waar, maar alles kan beter. Bij deze mijn column van vandaag in De Standaard – en bij wijze van begin van goede voornemens ben ik vanavond mijn rondje in het park gaan lopen in plaats van in mijn mailbox. En morgen (of sebiet, wie zal het zeggen) fris weer aan de ipad.

Rondjes lopen

Ze waren mij vergeten. Het plan was: een dag samen hard werken op de Frankfurter Buchmesse, dan samen naar het hotel voor anderhalf uur, en dan samen naar een restaurant. Het hotel had een uitstekende wifi, dus ik zou die anderhalf uur vrije tijd aan mijn mailbox besteden, in mijn niet aflatende pogingen om geen mails meer te laten slingeren. Bon, de collega’s-met-auto waren mij dus vergeten, maar niet getreurd, ik ben een meisje dat van aanpakken weet (dat is: zolang het niet over mijn mailbox gaat), dus ik stapte fluks naar de taxistandplaats. Alwaar ik ruw geschat een dag of drie had moeten wachten op een vrije taxi.

Toen bleek wat een sukkel ik geworden ben. Tien jaar geleden zou ik een toeristische gids van Frankfurt in mijn tas gehad hebben, en een stadsplan. Nu had ik een ipad in mijn tas, én een ultrabook, en die waren allebei dood, want mijn ipad-internet-abonnement geldt niet in het buitenland, en Europa is tot nader order nog altijd geen groot wifi-netwerk.

Dat was een klap. Niet omdat ik bang ben in een vreemde stad, zelfs niet als ze er Duits spreken, wel omdat ik mezelf als een onthechte geest beschouw, immuun tegen het gadgettisme. Getuige daarvan mijn telefoon, een model Nokia dat je intussen bij de cornflakes krijgt. Je kan ermee bellen en sms’en, maar je moet niet overdrijven want dan valt de batterij uit. Als onze telefoons de spiegel van onze persoonlijkheid zijn, zoals ik afgelopen weekend in de krant las, dan ben ik een holbewoner die vergeet dat hij bessen staat te plukken als er toevallig net een kip passeert. Onze tegenwoordige slimme telefoons zijn ook, zo las ik elders in de krant, de weg naar burnout. Onze hersenen zijn nog altijd die van een holbewoner, en zo doende voelen ze zich het lekkerst als ze een tijdje ongestoord kunnen doorwerken.

95.000 Belgen zitten er intussen thuis, psychisch ziek gevallen. Dat is veel, en het worden er nog altijd meer. Sommige verstandige mensen, genre Paul Verhaeghe, zien een verband met onze prestatiemaatschappij. Andere verstandige mensen denken dat het aan onszelf ligt, en aan ons gebrek aan organisatietalent. Een management consultant als Peter Bregman hamert erop dat we moeten leren om onze eigen agenda te bepalen, in plaats van onze werkdag te verprullen aan het blussen van brandjes die in de meeste gevallen via de mailbox binnenkomen. De paradox van de moderne werknemer is deze: volgens onderzoeken voelen we ons beter als we meester zijn over onze tijd, en al glij-urend of thuiswerkend job en privé kunnen verzoenen, reden waarom we het internet en alle daarmee verbonden apparaten juichend binnengelaten hebben in onze salons. De keerzijde daarvan is dat er geen bedrijfsdeur meer is om dicht te trekken achter je professionele bezigheden. En hoe gestresseerder je raakt, hoe minder je die discipline opbrengt, waardoor de cirkels die je in to do-lijsten draait nog vicieuzer worden.

Die avond in Frankfurt ben ik beginnen te wandelen. Richting waar ik het centrum vermoedde, alwaar het station opdook, alwaar ik een kaart van de stad vond, waarop ik het restaurant kon lokaliseren (stadsplannen zijn overigens ook veel minder in het straatbeeld aanwezig dan toen ik nog een ipadloze tiener was) (fuck, er bestonden toen zelfs nog geen ipads. En ook geen gsm’s. Je moest je persoonlijkheid toen nog helemaal verbeelden aan de hand van je kleren, je kapsel en je schmink. Het idee!). Nog een reality check voor het meisje dat dacht dat ze haar machines kan missen: het duurde een kwartier voor ik opnieuw met zo’n papieren kaartje uit de voeten kon, want het mankeerde een automatische “u bevindt zich hier”-functie.

Een dik uur heb ik uiteindelijk gewandeld, waarvan de tweede helft langs de rivier. Met de minuut voelde ik me minder opgejaagd. Die hele mailbox kon me gestolen worden tegen dat ik aan het aperitief zat. Ook dat was een schok. Sindsdien weet ik dat mijn prehistorische telefoon alleen maar een pose is. Slimme aandachtsgeile telefoon of niet: zowel op mijn tweewekelijkse vrije dag als in het weekend hef ik de beschermhoes van mijn ipad geregeld op om eens snel in mijn mailbox te kijken.

Ook toen, op die leerrijke avond in Frankfurt, heb ik ’s nachts nog naar mijn mails gekeken. Er stond niks in brand. Een verstandige vrouw zou daar een conclusie uit trekken. Allicht ben ik daar te moe voor, te veel rondjes in mijn mailbox gelopen in plaats van langs de rivier.

Konijnenvoer

Van beurzen word ik meestal een beetje zenuwachtig, maar op de eerste vegetariërsbeurs in Gent ging dat snel over, allicht ook omdat ik er geen een geitenwollensok zag maar wel veel enthousiaste (en mooie, en slanke, en vriendelijke, en ja zelfs hippe) mensen. Ik was er om te luisteren naar Dorien Knockaert, die in haar boek Goed eten op aanstekelijke wijze verslag uitbrengt van haar zoektocht naar een eerlijke maar ook lekkere keuken. En ik was daar niet alleen: de zaal zat afgeladen vol, en de potten met minestrone waren in no time leeg. Het was dan ook lekker.
Vegetarisch koken (lékker koken, bedoel ik dan) is iets wat je toch een beetje moet leren, zo ontdekte ik het afgelopen jaar – een jaar waarin ik opnieuw vegetariër werd (voor de derde keer in mijn leven), en dit keer om ecologische eerder dan filosofische redenen (genre: meat is murder). Veel van Dorien geleerd in dat jaar (ah, haar tarte tatin van tomaat! en haar pompoengazpacho! en ook vooral: haar volstrekt niet betwerige manier van vertellen), maar ook bijvoorbeeld uit het boek Plenty van Yotam Ottolenghi. Dat smaakte zo goed, dat ik er soms bij vergat dat ik vegetarisch kookte. Onlangs viel het pas op toen ik de schotel (Ottolenghi’s fabuleuze auberginerisotto) aan de gasten serveerde. “Aha, het is zonder vlees”, stelde een van hen vast – en het klonk niet alsof hem dat honderd ten honderd beviel. Waarop zijn vrouw zei: “Trek het u niet aan, hij heeft altijd iets te zeuren. Ik kook niet eens meer voor hem, wij gaan al twee maand altijd op restaurant.” Enfin, hij vroeg een tweede bord. (Dank u, grote Ottolenghi.)
Een en ander schoot me te binnen toen ik tijdens Veggielicious aanschoof bij de kookworkshop van Dorien. En toen werd het mijn column voor De Standaard van vandaag. Bij deze:

Er zijn zo van die herinneringen die een mens niet verteerd krijgt. Zo staat me bij elk etentje dat ik organiseer een avond van een jaar of tien geleden voor de geest. We waren met een man of zes, en ik zat net in een vegetarische periode. Een fanatieke, want ik hoopte dat vegetarisme me van een hardnekkig eczeem zou afhelpen. Soit, ik serveerde iets – het zal wel een stoofpot geweest zijn ­– waarin wortels en tofu een hoofdrol hadden. Met de eerste twee flessen wijn verdween ook de beleefdheid bij de gasten. Terwijl ze eerst nog lusteloos in hun bord prikten, sprongen ze een halfuurtje later door onze living, nerveus snuffelend, met wortels die lange tanden voorstelden tussen hun lippen, en met de bladeren van onze sanseveria’s als lange oren boven hun hoofd. Toen ze echt honger kregen, liepen ze even naar het frietkot voor een cervela.

Ondanks alle dure eden die ik toen gezworen heb, stond ik afgelopen weekend toch weer vegetarisch te koken in gezelschap. In groot gezelschap, want ik stond aan een fornuis op Veggielicious, de vegetariërsbeurs, die een kleine tweeduizend man op de been bracht. De organisator, EVA (het Ethisch Vegetarisch Alternatief, beter bekend als de bedenkers van Donderdag Veggiedag) lanceerde er Kook het voort, een nieuwe campagne, met BV-trekkers als Wim – Goe gebakken – Ballieu en Madame Zsazsa. Opnieuw is het idee even simpel als wervend: je mag gratis een workshop volgen, als je maar belooft dat je naderhand zelf met drie mensen een vegetarisch recept deelt, die dat op hun beurt doen en zo verder en zo voort.

Terwijl ik daar in mijn risotto met knolselder en paddenstoelen stond te roeren (tofu kwam er gelukkig niet aan te pas), viel me vooral op met hoeveel gretigheid er over eten gesproken werd. Vegetariërs zijn allang geen Spartanen meer, en ook geen wereldvreemde hippies (denk maar aan Steve Jobs en Bill Clinton). Vegetarisch eten is in een decennium tijd mainstream geworden. Het beste bewijs daarvan is de bizarre campagne die de vleesindustrie pas de wereld instuurde, waarin ‘gewone’ Vlamingen getuigen dat ze flexivoor zijn en vlees best wel lekker vinden. Alsof het de vleeseter is die een curiosum aan het worden is en zich moet verontschuldigen. Helemaal onzinnig is dat niet als toekomstbeeld: zowel Delhaize als Colruyt breidde onlangs nog zijn vegetarisch assortiment uit, volgens de winkels zelf vooral omdat de deeltijdse vegetariërs de vraag opdrijven. Zes procent van de bevolking is intussen zo goed als voltijds vegetariër – dat mag dan nog niet zoveel lijken, we zijn op weg naar de kritische massa: tien procent is the tipping point , met tien procent echte overtuigden kun je een samenleving veranderen.

Allemaal goed nieuws voor onze planeet, ware het niet dat aan de andere kant van die planeet hele volkeren op vinkenslag zitten om massaal vlees te beginnen eten. Geschat wordt dat tegen 2050 de vleesconsumptie zal verdubbelen, met dank aan de Chinezen en andere economieën in opkomst. Dat kan onze planeet nooit van zijn leven aan. Er is simpelweg niet genoeg plek om al die dieren te stockeren, en om de gewassen te verbouwen die we die dieren moeten voederen. Dieren zijn, zo zei Mark Post (universiteit Maastricht) tijdens een debat over het vlees van de toekomst, hooglijk inefficiënte producenten van vlees. Dat kan veel beter, bijvoorbeeld door vlees uit stamcellen te kweken. Dan heb je echt vlees, dat in een paar weken tijd in de fabriek klaargestoomd wordt, eventueel met een gezondere vetsamenstelling dan bij het klassieke vlees. Het kan ook efficiënter door in een hamburger een deel van het vlees door plantaardig materiaal te vervangen zonder dat de smaak eronder lijdt. Of, wie weet, door gras, waar we toch een overschot van hebben, tot burgers te verwerken – ook daar zijn wetenschappers mee bezig. De eiwitten in gras zijn bijzonder geschikt voor de mens, alleen krijgen we de vezels niet verteerd (niet voor niets hebben die koeien zoveel magen). Vraag is of je zo’n grasmat al verkocht zou krijgen aan de Chinezen en Afrikanen, voor wie vlees nog een luxeproduct of zelfs statussymbool is. Misschien moeten er ook daar eerst een paar enge ziekten in het vlees opduiken voor de geesten weer kenteren.

Bon, ik zal maar zwijgen over dat gras, want ik heb nog minstens drie vrijwilligers nodig die vegetarisch met mij willen koken. Ik zal geen tofu maken, beloofd.

Alles over “Kook het voort” op www.evavzw.be en inschrijven voor een workshop kan via de Facebook app.

Fiets (1)

Het is herfst en alles gaat kapot. Mijn laarzen (twee paar), mijn laptop (drie jaar oud), mijn humeur, zelfs een nieuwe jurk blijkt niet immuun. En mijn fiets. En de fietsenmaker twee straten verderop blijkt ook al met de herfstwind verdwenen (al lang, zegt mijn lief, maar ik ben een functionele kijker, dus ik heb het niet gemerkt want ik had hem niet nodig) (ik weet het, ook dat is niet fraai). Zoeken op het net, adres gevonden, met kapotte fiets daarnaartoe. Geen winkel. Geen winkel. GEEN winkel. (En mijn humeur was al lichtjes dysfunctioneel.) Ah, toch. Enfin, geen echte winkel. Wel een blad papier op een raam, met een naam en een telefoonnummer. Een fietsenmaker op afspraak, het is weer eens wat anders.

“Komt uw fiets uit de supermarkt?” Huh? Nee, dat doet hij dus niet, maar hij is wel oud. Zeven jaar geleden wou mijn zus hem van de hand doen omdat ze hem hopeloos versleten vond. En zij had hem al sinds haar plechtige communie. “Welk merk?” Een Norta. “Kom maar binnen.” Hij legt het me binnen uit, waarom hij die kleine ondervraging aan de telefoon hield: een fiets uit de supermarkt vindt hij een aanfluiting van zijn vak, en bovendien vált een fiets uit de supermarkt simpelweg niet te repareren. (Is genoteerd.)

Hij neemt zijn tijd, bekijkt mijn fiets van boven tot onder en van links naar rechts, om te concluderen: hij is het nog waard om er honderd euro in te steken. Mooie kleur, merkt hij op. Laat me zijn eigen fiets zien, die hij als eerbetoon aan zijn vader ook in het paars gezet had. Bedachtzame man, duidelijk erg begaan met die fietsen, en ook: hij spreekt zo verzorgd, zo opvallend verzorgd. Mocht hij in een autogarage werken, ze hadden hem al lang afgemaakt.

De fietsen bleken een carrièrewending – al zat de liefde voor de fiets er al lang in. Hij heeft Romaanse gestudeerd, nog boeken gerecenseerd voor Standaard der Letteren, en citeert als afsluiter van zijn finale advies over mijn fiets een wijsheid van John Berger: “A thing well repaired is worth a thousand new ones”.

Hij is niet helemaal zeker dat hij het citaat juist heeft, dus ga ik op zoek op het net. Ik vind het niet, maar kom wel een waardige vervanger tegen: “The poverty of our century is unlike that of any other. It is not, as poverty was before, the result of natural scarcity, but of a set of priorities imposed upon the rest of the world by the rich.”

Ha, waarom es geen post van mijn favoriete kookblogster hergebruiken, is dat niet het toppunt van duurzaam bloggen? Ze bouwt tegenwoordig ook feestjes met Mme Zsazsa en dat heeft wel iets aanstekelijks, zo twee ondernemende kempenmeiden die op locatie volk verwennen. En die pannenkoeken zet ik nu al op mijn receptenlijst voor het volgende familiefeest want ik heb al geleerd dat het altijd scoren is met de recepten van Dorien (en dat zonder al te veel moeite maar dat hoef je er niet bij te zeggen) (en zonder al te diepe eco-voetafdruk maar ook dat hoef je er niet per se bij te vertellen als je volk daar niet voor in de stemming is). Santé.

Echt, echter, echtst

Eerder deze week schreef ik in De Standaard iets over authenticiteit, en hoe dat begrip – helaas – stilaan een holle doos aan het worden is. Toen wist ik nog niet dat vader Morel campagne zou voeren met de foto van zijn dochter, en dat sommige bladen alleen brunettes in beeld brengen omdat die in het oog van de toeschouwer meer diepgang zouden hebben dan blondines of rosten. En wij trappen daar allemaal in. Enfin, reden genoeg om mijn stukje over authenticiteit ook hier te posten. Voor echt en gemeend.

Het is zo ver: na de woorden ‘een uitdaging’ en ‘eigenzinnig’ is ook ‘authentiek’ een lege doos aan het worden. Authenticiteit is overal. Ze zit in de dikhouten gastentafel waar de vestigingen van ‘Le pain quotidien’ rond gebouwd zijn, ze hangt rond de zelfgemaakte rokjes en het eigenhandig gebakken brood, en ze zet de toon in de najaarsprogrammering op televisie, alwaar wij de komende maanden niet meer alleen onze dagelijkse kost leren bereiden maar ook ons dagelijks knutselwerk.

‘Zo authentiek, warm en echt dat het op de zenuwen begint te werken.’ Ziedaar het oordeel van een tv-recensent over Plan B, het alternatieve lifestyleprogramma van Vier. Dat choqueerde mij. Ik dacht: hoe cynisch moet je zijn om ‘authentiek’ te verbouwen tot een scheldwoord, om je te ergeren aan een pastinaak die te uitgebreid in beeld komt? Aan de andere kant: hoe authentiek kan televisie zijn? Al is het maar omdat er altijd gesleep met kabels en camera’s en een hoop volk aan te pas moeten komen – je moet al heel stevig in je schoenen staan om dan je naturel te behouden, zoals we ook meermaals hebben mogen merken tijdens de hoogdagen van de reality-tv. Bij uitbreiding: wat is dat eigenlijk, authenticiteit? Waarom is Blankenberge het niet – in die mate dat het stadsbestuur een marketeer gaat aanstellen om de stad van haar marginale imago te ontdoen, en Gent wel, niet alleen volgens de inwoners maar ook volgens National Geographic? Waarom is een frigoboxtoerist niet authentiek en een oesterliefhebber die naar Bretagne trekt, wel? Ben ik meer mezelf als ik met ongewassen haren in een versleten jeans rondklos dan wanneer ik met zorg een jurk uit mijn kast gehaald heb? Ik kan geweldig authentiek slechtgezind zijn, maar bij mijn weten telt dat niet. Ik heb eens uit onmacht in mijn arm gebeten, en dat voelde bijzonder echt aan, maar ook dat telt allicht niet. Authentiek is robuust maar aaibaar, met een glimlach en een gloed. Authentiek is heel vaak wat wij tekortkomen in ons hollende leven, waarin er hooguit tijd is om een pot open te draaien, en niet om de spaghettisaus een dag lang te laten sudderen.

Geen wereld die beter met het idee van echtheid uit de voeten kan dan de reclamewereld, schrijft Guillaume Van der Stighelen in zijn pas verschenen essay Echt. Daar gaat al decennialang geen jaar voorbij zonder dat een dure studie die authenticiteit uitroept tot dé trend. En de merken die het best de echtheid kunnen veinzen, bijvoorbeeld met behulp van een paar Italiaanse mamma’s en grote kookpotten, doen er hun voordeel mee. In één moeite maakt Van der Stighelen zich vrolijk over mensen die menen dat ze zichzelf kunnen vinden en/of verliezen. Echtheid is geen houdbaar concept, betoogt hij. Wij zijn niet minder echt als we ons beter voordoen dan we zijn, integendeel, die kunst maakt ons tot mensen.

Wat mij ook opvalt: mensen die zichzelf menen te hervinden, zijn vaak alleen. Ze hebben net een dag in hun moestuin gewroet, een berg beklommen, een week gezwegen in een boeddhistisch klooster. Zelden zijn ze gaan shoppen. En niemand zal beweren volledig zichzelf te zijn op een receptie met bazen en collega’s. Als hij het wel is, vliegt hij waarschijnlijk op staande voet aan de deur. Dat hoeft u niet te proberen, want er is een dappere Noor die het u voorgedaan heeft. Karl Ove Knausgard, van wie onlangs het boekLiefde in het Nederlands verscheen, heeft zijn leven opgetekend. Het leven met vrouw en kind, het leven met babygymnastiek en verjaardagsfeestjes, het leven waarin hij zich een vreemde voelde, behalve op de momenten dat hij in zijn eentje op café zat te lezen. Lezers noemen het boek verslavend, ontroerend, herkenbaar. Terwijl het vooral illusieloos en bikkelhard is. Het is één grote schreeuw uit frustratie, een gulp van monotonie en alledaagsheid, waarin Knausgard genadeloos is voor zijn omgeving en voor zichzelf. ‘Hoe meer ik me schaamde, hoe beter het werd.’

Dat is échte echtheid – niet de vrolijke, ‘mijn haar zit in de war’-authenticiteit die ons tegengif is in de ratrace, maar echtheid die pijn doet. ‘De eerlijkheid was essentieel’, zegt Knausgard, ‘maar ook onmenselijk.’ Zullen we morgen dan maar weer allemaal ons haar kammen, een jurk uit de kast halen, de dag door glimlachen en ’s avonds voor het evenwicht naar Plan B kijken? En eens op uitstap naar Blankenberge gaan, voor de citymarketeer daar het authentieke karakter uitgevlakt heeft.

Buiten!

Vroeger, ja, vroeger, toen hadden mensen niks nodig (eerlijke noot van sobere Eva: dit is het eerste stukje dat ik tik op mijn nieuwe ultrabook). En kinderen zeker niet. Je gaf ze zand en water, daar maakten zij modder van en vervolgens zag je ze van de hele dag niet meer. Maar nu! In the age of absurdity, om het met Michael Foley te zeggen, organiseert het Centrum voor Natuur- en Milieueducatie lessen buiten spelen. Kinderen kunnen het niet meer, ook al omdat ze het van hun overbezorgde ouders niet meer mogen.

Had ik al niet lang beloofd van hier eens iets te vertellen over onze staycation? Welaan dan. Die begon zo, zelfs nog voor wij officieel met vakantie waren: in juli ruilden wij ons rijhuis een dikke week lang voor een sfeervol huis met een reusachtige, magnifieke tuin, op een steenworp van Brussel, en door het jaar bewoond door vrienden die ondanks die magnifieke tuin het idee hadden dat ze op vakantie moesten (misschien omdat de tuin ook een kwekerij is – zie www.duizendblad.be, en zo doende de job van de vrouw des huizes). En rarara, wat gebeurde er toen wij ons onder de majestatische boom zetten om op ons gemak een fles cava te drinken terwijl de kinderen urenlang verstoppertje zouden spelen en bessen plukken en op de katten jagen? Juist, onze stadsmussen waren bang. Het gras was vochtig, er stonden dingen die prikten (jep, brandnetels, kom je zo goed als nooit tegen in het stadspark, en al evenmin in de grootouderlijke tuinen), de kippen vlogen zomaar uit hun hok de bomen in. Pas een weekend later waren ze min of meer geacclimatiseerd. En toen gingen we alweer terug naar de stad.

En toch. Die week op den buiten heeft, allicht samen met de vele logeerpartijen bij grootouders in de vakantie, iets losgemaakt. Iets waar ik zelf intussen veel plezier aan beleefd heb. Zo was er de ontdekking van het ‘huisje’ in het park, nota bene het park waar wij al jarenlang meerdere keren per week komen. Een huisje, een perfecte holte in een hoop struiken. Nooit eerder gemerkt. En er was die keer dat ik met mijn stadsmussen en nog een extra stadsjuffer naar het park een beetje verderop ging. Een ‘saai’ park, aldus de geleende stadsjuffer (de dag dat mijn kinderen over saai beginnen te zagen, mogen ze van mij ineens straf schrijven, en de afwas doen) – een park met een reusachtige zandbak, speeltuin, eendenvijvers, bruggetjes. En een beek. Met strategisch gepositioneerde stenen in, bij wijze van avontuurlijk bruggetje. Daar was de lol al snel af.  Schuine blikken waren ons deel toen ze hun sandalen uitzwierden en met hun voeten in de modder stonden, en met natte broeken en ingrediënten voor chocoladesoep weer uit het water klommen. Toen ik de stadsjuffer terug bracht, kon ik het idee niet van me afschudden dat ik me bij de rechtmatige ouders moest excuseren. Het woord ‘saai’ was nochtans niet meer gevallen.

Zelf heb ik deze vakantie herontdekt: het plezier van over een richeltje te lopen, van verstoppertje spelen, van het zwiepen van kniehoog gras, van lopen over een omgevallen boom, en vooral: van mij niet te haasten. Van mij niet te moeten opjagen over natte beekvoeten, omdat die ook zonder handdoek wel droog geraken, zeker als de zon schijnt. Er valt, vrees ik, maar één les te geven over buitenspelen: dat je er tijd voor nodig hebt. Tijd om te kijken wat er voor handen is, tijd om te wachten tot de tak onder de brug door komt, tijd om te zien dat een berg stenen verplaatsen niet per se een lastig karwei is en dat twee takken ook een viool zijn. En die vuile handen die we altijd vergeten te wassen voor het eten, zijn goed voor de weerstand. Toch?
(Nog even eerlijk over dat niet-haasten, want dat was natuurlijk top of the bill van mijn postvakantievoornemens: na vier dagen was ik mijn portefeuille kwijt, die ik in mijn haast zo slordig had weggestoken dat een zakkenroller hem wel moest jatten, als hij al niet op eigen houtje uit mijn tas gevallen was. En vorige week viel er een snelheidsboete binnen, opgelopen op de eerste werkdag na de vakantie. Lachen mag, maar denk aan de pot en de ketel.)

Drie kilo later

Nee, het kopje boven het bericht is niet wat u denkt. Ik ben geen drie kilo afgevallen door het sobere leven. Erger nog: tijdens mijn zogezegd sobere vakantie (staycation en al, en heel veel vegetarische schotels, ook voor niet-vegetarische bezoekers – ik ben u het verslag nog schuldig) is er drie kilo bij aangetikt. Dat klopt niet. Erger nog, dat noopt tot enig zelfonderzoek.
En de bittere conclusie is: hoezeer ik de soberheid ook hoog in het vaandel wil voeren, ze zit niet in mijn DNA. Mijn grootouders hielden cafe en tot het einde van mijn dagen zal ik sympathie hebben voor bruine kroegen. En voor bier. En voor wijn. Het is een tikkeltje ironisch dat het Engelse sober “nuchter” betekent.
Is het voldoende dat ten huize sober & sexy geen wijn van aan de andere kant van de wereld gedronken wordt? Of moet ik het moeilijker maken en bijvoorbeeld es een week geen wijn drinken tenzij biologische en Belgische (bestaat dat?)? En zo ja, is het dan goed als ik daar volgende week mee begin?

Broodchips

Is er iets minder sexy dan oud brood? Goed, in mijn geboortedorp maakten ze er nog wel gewonnen brood mee (in andere streken heet dat verloren brood, heb ik intussen geleerd, maar ik hou het liever bij de positieve formulering), met een dikke laag bruine suiker, maar dat is toch vooral lekker door de nostalgie, en de suiker. Al jaren gooi ik met een zekere gelatenheid geregeld een half brood weg, want altijd pistolets en sandwiches en cornflakes eten is ook niks, en van echt brood heb je altijd te veel, zelfs als je het ongesneden koopt zodat het wat langer bewaart.
Tenzij je je laat inspireren door Dorien Knockaert, zo bleek vandaag. Ze schrijft over eten en ecologie voor De Standaard en blogt op jongesla.wordpress.com (en in oktober verschijnt haar eerste boek, Goed eten, en ik mag het uitgeven, en daar heb ik nu al geweldig veel deugd van, en mijn keuken ook). Restjeskoken is een van haar specialiteiten. Mijn lief keek de kunst van het croutons maken van haar af. Niet die voor in de erwtensoep, maar iets met olijfolie en kruiden en wat zeste. Zomerser worden ze niet. Wij draaiden ze door onze pasta met prei (en vonden het niet eens meer nodig om er ook nog parmezaan bij te draaien). De kinderen kregen ze onder de noemer chips. En raad eens, er waren er te weinig. En het oud brood was verdorie op.